Het eerste half jaar van 2019 hebben meer mensen gebruik gemaakt van een maatwerkvoorziening vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) dan in 2018. Uit voorlopige cijfers van het CBS blijkt dat maar liefst 1 miljoen mensen tijdens de eerste zes maanden van 2019 de Wmo inschakelde en dat is 4 procent meer dan vorig jaar.

In de Wmo 2015 staat beschreven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van hulp en ondersteuning aan haar inwoners. Het gaat hierbij om mensen die hulp nodig hebben om zo lang mogelijk thuis te kunnen blijven wonen. Er zijn verschillende soorten maatwerkvoorzieningen. Dit kunnen diensten zijn, zoals hulp bij het huishouden of de dagelijkse verzorging. Maar ook hulpmiddelen, zoals de inzet van een rolstoel of traplift. De keuze voor een voorziening wordt uiteraard afgestemd op de behoefte van de cliënt.

Het grootste deel (65 procent) van de cliënten met een Wmo-maatwerkvoorziening maakte gebruik van hulpmiddelen of diensten in de vorm van een rolstoel, een woningaanpassing of een vervoersdienst. Daarnaast kreeg 36 procent hulp bij het huishouden en 27 procent kreeg ondersteuning bij persoonlijke verzorging of dagbesteding. Tot slot is er een kleine groep van 4 procent, die gebruik wilde maken van verblijf en opvang.

Opvallend is de verdeeldheid van cliënten met een Wmo-maatwerkvoorziening over de Nederlandse inkomensgroepen. De laagste inkomensgroep (inwoners met een huishoudensinkomen van minder dan 20 duizend euro) maakt het meest gebruik van Wmo-maatwerkvoorzieningen. Per duizend inwoners waren er 184 cliënten. Bij de middengroep (inwoners met een huishoudensinkomen tussen de 20 en 40 duizend euro) waren er 103 cliënten per duizend inwoners. In de hoogste inkomensgroep (inwoners met een huishoudensinkomen van meer dan 40 duizend euro) waren er slechts 20 cliënten per duizend inwoners die gebruik wilden maken van een Wmo-maatwerkvoorziening.

Auteur; redactie Zuster Jansen